Op een avond kijk ik in een nostalgische bui naar filmpjes die wij in het eerste jaar na jouw geboorte gemaakt hebben. Je was nog zo klein. Het leven moest zich nog voor je uitrollen. Ik kijk naar jou als baby, op schoot bij je grote zus. Je lacht naar haar, terwijl ze met haar mollige peuterhandjes jouw zachte haartjes aait. Jouw stralende ogen spreken. “Ik hoor bij jullie. Is het niet geweldig?” Je was het blij verwachte laatste puzzelstukje dat ons gezin compleet maakte.
Deze zomer gaan we voor het eerst weg zonder jou. Een lang weekend naar Parijs. Stad van de liefde. Eens toneel van de terreur die de wereld vandaag de dag in haar greep houdt. Mirthe wil graag. Naar de Eiffeltoren, die lang geleden al in gouden kraaltjes prijkte op haar roze meisjesshirt. Jij blijft achter in het logeerhuis om de hoek. De drukke stad is niet geschikt voor kwetsbare jongetjes in een rolstoel.
Vlak voor vertrek, we zitten al in de auto, zie ik vanuit mijn ooghoek een rode kat uit de struiken schieten. Hij slaat zijn poot uit naar een jonge duif die uit het nest is gevallen. Ze zit trillend onder de boom aan de overkant. Klaar voor de genadeklap. Ik stap uit en loop erheen. De kat rent weg. Ik hurk neer bij het gewonde diertje. Haar kraaloogjes staan vol angst. De kat loert vanuit de struiken. Richard draait zijn raam omlaag. “Kom nou, we moeten gaan.” Ik sta nog steeds bij de boom. De duif moet eerst gered. Ik wil iets bezweren. De wereldvrede misschien. Wat als ze hier achterblijft zonder moeder? Wat als jij achterblijft? Kleine jongen, helemaal alleen? Wat als we niet terugkomen? Ik lig er al weken wakker van. Ik bel de dierenambulance. Ze nemen de duif mee en wij rijden naar Parijs.
We zien de Eiffeltoren al vanaf de snelweg. Ze steekt als een zwart overwinningsteken af tegen de paarse avondlucht. Hoog boven de stad vol tegenstellingen. Waar verliefde stellen hand in hand slenteren over de promenades, door oude buurten en parken. Zoals ik ooit deed met Richard. We liepen toen samen in vrijheid onder die prachtige toren door. Nu wordt het Parijse symbool omzoomd door hoge hekken en bewaakt door brede soldaten met donkere zonnebrillen. Hun gezichten staan strak. Ze houden een geweer in hun hand. Klaar voor de aanval. In het park speelt een bandje over hoop en liefde. Even verderop bedelt een kleine jongen in een donker hoekje bij het metrostation. Het kind in hem is allang verdwenen. De kaarten zijn geschud op de plek waar hij geboren is. Zijn dromen vertrapt onder haastige voetstappen van passanten. De terrassen daarachter zitten vol met uitgelaten toeristen. Ze zijn niet bang voor kalasjnikovs. Of ze laten het niet merken. Het leven gaat door. We laten ons niet wegjagen. Mirthe maakt foto’s van de Sacré-Coeur die statig wit afsteekt tegen een strakblauwe lucht. In het gras daaromheen soezen de duiven. Ze cirkelen boven ons als we de trappen bestijgen naar het Heilige Hart. Ze fluisteren ons klapwiekend toe. Als je je niet laat leiden door angst, kun je de top bereiken. Ze strijken neer in de kozijnen van de oude huisjes die uitkijken op Place du Tetre. We laten een portret maken van ons meisje. Zelfs de beste tekenaar van het plein kan haar schoonheid niet vangen. Het maakt niet uit. Ik geniet van de twinkeling in haar ogen. We gaan een dag naar Disneyland, waar sprookjesfiguren wonen in een prachtig kasteel. Waar het gaat over dromen die uitkomen als je luistert naar de stem in jezelf. Een paradijs voor kinderen vol verwondering. Het blije gezicht van Mirthe vervult mijn hart met liefde. En ik mis jou. Mijn kleine negenjarige wonderschone jongen. Die ik een leven met onbegrensde mogelijkheden had gegund. Als we thuiskomen rolt hij blij op ons af. Hij is kapitein op zijn eigen schip. Ik ben ook blij. Blij dat we weer compleet zijn.