Dit verhaal gaat over een kleine garnaal genaamd Garno. Garno is een vrolijk en eigenzinnig garnaaltje. Zoals de meeste garnalen vindt Garno het heerlijk om zich in te graven in het zand en zwemt hij het liefste achteruit. Op een goede dag, als Garno weer eens lekker aan het ravotten is op de zeebodem, wordt hij plots opgeschrikt door een prachtig synchroon geluid. Het geluid komt van boven, waar net een school met kleurrijke vissen voorbij zwemt. Ze blazen glinsterende belletjes en zwemmen precies in de maat. Garno is onder de indruk. “Mag ik met jullie mee?”, vraagt hij aan een prachtig oranjeblauw visje, temidden van zijn soortgenoten. “Natuurlijk, je bent welkom”, zegt het visje en de school opent zich onmiddellijk. En zo wordt Garno als vanzelf opgenomen als klein garnaaltje in de menigte van kleurrijke vissen. Maar hoe Garno ook zijn best doet, hij kan de juiste maat niet vinden. De vissen veranderen steeds van richting en hij kan ze helemaal niet bijhouden. Uiteindelijk zwemmen de vissen verder en blijft hij alleen achter in een wolk van luchtbellen. Verdrietig zit hij te snikken onder een anemoon. “Hallo”, hoort hij ineens boven zijn gesnik uit. “Waarom huil je?” Garno kijkt om zich heen. Wie zei dat? Al wat hij ziet zijn sterretjes die dansen voor zijn ogen. Pas als hij zijn tranen heeft gedroogd ziet hij dat de stem afkomstig is van de zeester die voor zijn neus danst. “Ik kan de vissenschool niet bijhouden omdat ik niet in de juiste maat zwem”, zegt Garno. ”O”, zegt de zeester, “maar wat is de juiste maat?” Garno weet het ook niet. “Waar kom jij vandaan?”, vraagt Garno vervolgens. “Ik kom van het Duinhuis”, zegt de zeester. “Het Duinhuis?”, vraagt Garno nieuwsgierig. “Jazeker”, zegt de zeester. “Het Duinhuis is een heel mooi huis in de duinen, waar de enige juiste richting je eigen richting is. Zo ga je nooit de verkeerde kant op, ook al zwem je achteruit.” “Echt?”, vraagt Garno ongelovig. “Jawel”, zegt de zeester. “Bovendien is het er heel leuk. Je kunt er spelen met zandkorrels, bubbelen in het water en duiken in een ballenbad.” Dat lijkt Garno wel wat. “Kom maar mee”, zegt de zeester, “dan laat ik het je zien.” Nog voordat Garno met zijn ogen kan knipperen, zit hij al op de rug van een dolfijn. “Hou je goed vast, daar gaan we!” En daar gaat Garno, in tegenovergestelde richting van de vissenschool. Onderweg hoort hij prachtige liedjes en wordt hij luid aangemoedigd door de krab, de zeeschildpad , de octopus en het zeepaardje. De dolfijn duikt en maakt loopings en Garno gilt het uit van plezier. Hij belandt op de kop van de orka, die hem een vette knipoog geeft, waarna Garno via zijn spuitgat, hoog in de lucht wordt geblazen. Hij danst op het water en ploft neer op het strand. Als hij de zandkorrels uit zijn oren peutert,hoort hij een vrolijk geluid. Daar staan de pinguïns al te klappen en te dansen. Zeemeeuwen cirkelen vrolijk boven zijn hoofd. “Deze kant uit”. Op de rug van de Zeemeeuw ziet Garno in de verte tussen de glooiende duinen het huis al staan. Er klinkt muziek en de deuren gaan open. Binnen wordt hij begroet door zijn garnalenbroertjes en zusjes.
Op een zonnige zomerse dag stuurt Joris doelbewust en zonder enige hapering zijn rolstoel het Duinhuis in. De gekleurde visjes op de spaakbeschermers van zijn rolstoel cirkelen vrolijk met hem mee. Joris kijkt niet vragend om naar zijn moeder, maar wijst haar de weg. Deze kant op, mama, zegt zijn parmantige blik. Het enige wat ik kan doen, is hem volgen. Want wie kan mij beter de weg wijzen, dan mijn eigen kind? Wanneer de schuifdeuren zich achter hem sluiten, gaat de storm van twijfel liggen en wordt het helder in mijn hoofd.