Ik verlang naar gisteren
verdwijn in het vakantieboek
Van jou, van verliefd ons
al fietsend door zonnig groen
naar ons tentje in het paradijs
Het roze kleine meisje even verderop
draagt een emmertje naar de zee
Verwonderd kijkt ze naar het water
dat stroomt, zo helemaal wij
Zo ver weg
als een echo in een droom
waar babygehuil klinkt
van klein en lief, zo licht als een veertje
in het kommetje van mijn arm.
Ik verlang naar dat ene jongetje in de rij
dat voor mij uit huppelt tijdens de avondvierdaagse
zijn gezichtje stralend oranje
van de ondergaande zon
of van sinaasappel met pepermunt
Dat jongetje van zeven, dat kan rennen en springen
kan spreken, zijn ziel naar buiten.
kan schrijven, en dan overal zijn naam
een glimp van zichzelf
zoals op die tekening met die ene veeg
en het handschrift van de juf erbij.
Hoe klinkt zijn stem als hij mij “Mama” noemt?
Ik verlang naar morgen naar
jij en ik, wandelend langs de zee
waar al onze zorgen wegwaaien.
en met het keren van het tij,
waaien kinderen af en aan.
bij ons, bij die ander
op hun eigen plek.
Een morgen zonder zorgen
Verlangen naar toen naar eens naar iets
wat niet is zoals zou
naar wat anders dan nu
Vlijmscherp, rozerood zoet
als ik besef: Verlangen is leven
Een rafelig randje dat kwetsbaar geluk oppoetst
zoals die oude foto in een gouden lijst.