Ik zit met één van mijn liefste vriendinnetjes en naamgenootje in de sauna. We kennen elkaar van de tijd dat de wereld nog aan onze voeten lag. Nu vele jaren later, heeft zij drie leuke gezonde kinderen. Op het moment dat Richard en ik tot onze oren in de onderzoeken zaten omdat er “iets” met Joris was, iets ernstigs, op dat moment vertelde zij mij dat ze zwanger was van haar derde kind. Het groene monster ging tussen ons in staan en ontnam mij iedere blijdschap. Ik kon niet blij zijn om het nieuwe leven in haar buik. Omdat het niet in de mijne zat. Omdat niet ik het was, maar zij die het meemaakte: Een verwachtingsvolle tijd, zonder vervlogen hoop en teleurstelling. Maar het heeft niet gewonnen, dat groene monster. De liefde is sterk tussen ons. Ze voelt me aan als geen ander. Ze geeft me bevestiging en houdt me een spiegel voor. Ze kan niet alles begrijpen wat een lotgenoot begrijpt, maar ze begrijpt mij wel. Ze luistert naar mijn geklaag en relativeert als ik het nodig heb. Met haar kan ik nog net zo onbezorgd lachen als vroeger toen we jong waren en teleurstelling nog buiten de deur stond. Ik staar naar het houten plafond en snuif de dennengeur op. “Ik vraag me af hoe het zou zijn als Joris een gezond vijf jarig jongetje was geweest”, mijmer ik. Het leven zou lichter zijn. “Ja”, zegt mijn vriendin, “maar toch kan ik me er helemaal niks meer bij voorstellen. Jij bent jij, omdat Joris is wie hij is. Als Joris gezond was geweest, was jij ook heel anders. Misschien was je wel veel meer aan het zoeken. Nu zoek je niet. Nu bèn je”. Het zijn een van de meest troostrijke woorden die iemand tegen mij heeft gezegd na al die tijd. Ik roep ze op als ik vijf jarige jongetjes zie rondspringen op het schoolplein. Ik ben ik, jij bent jij en Joris is Joris.